Bij het begin van dit academiejaar 2019-2020 zijn nieuwe lerarenopleidingen van start gegaan: de educatieve masteropleidingen, die (voor masters) in de plaats gekomen zijn van de specifieke lerarenopleidingen (of, nog ouder, de academische (initiële) lerarenopleiding en de aggregatie hoger secundair onderwijs). Ze maken deel uit van een grotere hervorming van (een deel van) de lerarenopleidingen. De minister van onderwijs had hierbij een dubbele doelstelling: lerarenopleidingen die ‘wervend en kwaliteitsvol’ zijn. Daar kunnen we ons alvast een en ander bij voorstellen: het tekort aan wiskundeleraren is immens, en niet iedereen die wiskunde geeft, is even goed opgeleid. Zullen deze problemen opgelost raken door de overgang naar de educatieve masteropleidingen? Beter opgeleid, daar durven we ‘ja’ op zeggen, zij het met een aantal randbemerkingen. Dat kun je hieronder lezen. Maar zullen ze ook zorgen voor een grotere instroom? We tonen hieronder aan dat dit minder voor de hand ligt, maar dat er wel degelijk kansen zijn. En dat je als leraar mee aan de kar kunt trekken door je zesdejaars warm maken voor de aantrekkelijke nieuwe wegen om leraar wiskunde te worden.
De verkorte educatieve master
De educatieve masteropleidingen bestaan in twee vormen. De eerste vorm waar ik het over wil hebben, is het verkorte traject van de educatieve master: de éénjarige opleiding tot leraar voor de tweede en derde graad, die je kunt volgen nadat je eerst al een andere masteropleiding gevolgd hebt. Bijvoorbeeld: je wordt eerst master in de wiskunde en nadien volg je een verkorte educatieve master. Je legt je dus eerst toe op de vakinhoud, los van de link met het onderwijs, en nadien focus je op het leraarschap: algemene onderwijskunde, vakdidactiek, onderwijsonderzoek, en een uitgebreide stage.
Dit doet je natuurlijk denken aan hoe het tot vorig jaar was, met de specifieke lerarenopleiding die je volgde na je bachelor en master. Deels klopt dat wel: met wat goede wil kun je de verkorte educatieve master zien als een (stevige) update van de universitaire specifieke lerarenopleiding. Het grote verschil met vroeger is dat je niet langer een lerarenopleiding kunt volgen aan een cvo, een centrum voor volwassenenonderwijs. De cvo’s hebben hun lerarenopleidingen, die algemeen didactisch gericht waren en een gemengd doelpubliek hadden van masters, bachelors en cursisten zonder diploma hoger onderwijs, overgedragen aan de universiteiten en de hogescholen. Dit is een gevolg van de beslissing om alle lerarenopleidingen volwaardig onder te brengen in het hoger onderwijs, en de vakdidactiek een centrale plaats te geven in elke lerarenopleiding. Het is de concrete invulling die door de overheid gegeven is aan het streven naar een meer kwaliteitsvolle lerarenopleiding. Voor masters impliceert het dat hun lerarenopleiding voortaan dus op masterniveau gebeurt en specifiek gericht is op de vakken waarvoor ze onderwijsbevoegdheid krijgen.
Je kunt een verkorte educatieve master met vakdidactiek wiskunde volgen na een bachelor en master in de wiskunde, maar dat kan bijvoorbeeld ook nadat je bio-ingenieur of handelsingenieur geworden bent. Op zich is dat geen grote verandering: deze studenten konden vroeger ook al de specifieke lerarenopleiding wiskunde volgen. Toch zijn er een aantal verschillen. Door het volgen van vakdidactiek wiskunde krijg je nu een vereist bekwaamheidsbewijs voor het vak wiskunde. Maar voor wat hoort wat: de voorwaarden om een vakdidactiek te mogen volgen, zijn interuniversitair afgesproken en zijn eerder wat strikter geworden. Om in je lerarenopleiding vakdidactiek wiskunde te mogen opnemen, moet je voor minimaal 30 studiepunten aan wiskunde of statistiek geslaagd zijn in een academische opleiding. Wie niet aan deze voorwaarde voldoet, kan zijn vakinhoudelijke voorkennis bijwerken door bijkomende opleidingsonderdelen op te nemen. Zoals gezegd ligt de lat hier eerder wat hoger dan vroeger. Voor masters in de industriële wetenschappen (”industriële ingenieurs’) is het nu bijvoorbeeld minder evident geworden om toegelaten te worden tot vakdidactiek wiskunde.
Hiermee hoop ik jullie ervan overtuigd te hebben dat de overgang van de specifieke lerarenopleiding naar de verkorte educatieve master voor een kwaliteitsverhoging kan zorgen. Wel heb ik een aantal twijfels omdat de overheid een aantal kansen heeft laten liggen. Ze heeft bijvoorbeeld nog de mogelijkheid opengelaten voor masters om een lerarenopleiding op bachelorniveau te volgen, zonder aangepaste vakdidactiek, zij het met implicaties voor het verkregen bekwaamheidsbewijs. En op het vlak van de bekwaamheidsbewijzen (welke vakken mag je geven met welk diploma?) heeft ze nagelaten een grondige hervorming (lees: vereenvoudiging) door te voeren.
Maar hoe zit het met het wervende karakter van de verkorte educatieve master? De universiteiten doen grote inspanningen op het vlak van flexibiliteit. Zo bieden ze bijvoorbeeld de verkorte educatieve masters niet alleen op hun eigen campus aan, maar ook op de campussen van de cvo’s. Toch evenaren ze niet de flexibiliteit die de cvo’s vroeger boden (met bijvoorbeeld avond- en weekendonderwijs en leertrajecten in afstandsonderwijs). Een goed deel van de studenten die vroeger in de cvo’s terechtgekomen zouden zijn, volgen hun lerarenopleiding nu aan de universiteit, maar voor een aantal potentiële studenten is de verminderde flexibiliteit een struikelblok. De kwaliteitsverhoging komt dus met een prijs: het lerarentekort zal niet langs de weg van de verkorte educatieve master opgelost worden …
De integrale educatieve master
De tweede vorm van de educatieve master is het integrale traject. Na je bachelor aan de universiteit kun je voortaan onmiddellijk starten met de educatieve master. Dus, bijvoorbeeld, na een bachelor wiskunde kun je kiezen voor een educatieve master van twee jaar. Daarin combineer je je lerarenopleiding met verdere vakinhoudelijke verdieping.
In dit integrale traject liggen kansen om aan het lerarentekort te werken. De lerarenopleiding is nu dus een volwaardige masteropleiding naast de andere masteropleidingen en ze is veel zichtbaarder in het universitaire studieaanbod dan de vroegere specifieke lerarenopleiding. Uiteraard moeten we in de bacheloropleidingen studenten zien warm te maken voor de educatieve master als vervolgtraject. Maar de studenten met goesting voor onderwijs moeten dan eerst en vooral al de weg naar die bachelor gevonden hebben. We moeten het zaadje dus al vroeger planten: we moeten 18-jarigen aanspreken en zorgen dat ze het traject naar het onderwijs via de universiteit leren kennen. We doen hier uiteraard zelf inspanningen voor, maar we rekenen ook op jullie!
Maak de educatieve master dus bekend bij je leerlingen. Zorg dat je leerlingen weten dat ze leraar in de tweede en derde graad kunnen worden door eerst een bachelor aan de universiteit te volgen en vervolgens de integrale educatieve master. Dat zal lang niet iedereen aanspreken, maar voor een aantal 18-jarigen kan dat een aantrekkelijk traject zijn en een reden om voor een bachelor wiskunde te kiezen. Vertel je leerlingen daarom wat onze zij-instromers in de lerarenopleiding als motivatie geven om op latere leeftijd alsnog leraar te willen worden: dat ze behoefte hebben aan een job met een grote(re) maatschappelijke relevantie (dan hun huidige job), of: dat ze de microbe voor het lesgeven hebben voelen bijten toen ze hun kinderen moesten helpen bij wiskunde. Ongetwijfeld herken je deze twee redenen ook bij jezelf! We hopen dat deze studenten opnieuw kunnen zorgen voor de middengroep die we nu vaak missen in de bachelor wiskunde: studenten waarvoor de passie voor het lesgeven wat vooroploopt op de passie voor de wiskunde, studenten die vrij sterk zijn in wiskunde, maar geen onderzoeksloopbaan in de wiskunde ambiëren.
En natuurlijk blijven we evengoed geïnteresseerd in studenten die na de bachelor wiskunde eerst voluit voor de wiskunde blijven gaan en die pas nadien, eventueel in combinatie met een doctoraat, de verkorte educatieve master volgen. Studenten, dus, waarvoor de passie voor de wiskunde vooroploopt op de passie voor het lesgeven.
Johan, namens de redactie